De komst van de witte neger

1999

Bezetting: 4 dames – 10 heren

 

De boer en de boerin worden door ons Heer zwaar op de proef gesteld. Ook hun kinders blijven niet van d’n duvel gespaard. Meneer d’n baron, tevens de pachtheer, is allerminst een mensch van goede wil. Er is enerzijds de goede zoon, en anderzijds de afvallige. Ook de twee boerendochters zijn op z’n zachtst uitgedrukt “verschillend”...

Heel het gebeuren speelt zich af in het zorgvuldig uitgebalanceerd decor van Kamiel en Andréke, technisch ondersteund door Frans en Cyriel.

De vraag is echter, wat komt de witte neger  doen in dit aloude Vlaamsche boeren landschap, en wie is nu eigenlijk dat “raar figuurke” ?...

Is dit wel een melodrama?...Of meer, een billenkletser van jewelste ?

 

“Een klucht waarmee creatieve regisseurs de tijd van hun leven beleven. Niets werd aan het toeval over gelaten, tenzij het een toevallig toeval was…”

EERSTE TAFEREEL

BOER KOMT OP, SCHOPT Z’N KLOMPEN UIT, KIJKT ROND...

BOER:                      Wijf?...(roept) Wijf?...

BOERIN:                 (op vanuit keuken)  Ja, boer?

BOER:                      Is ’t eten nu nog niet gereed, wijf?

BOERIN:                 Ik ben er mee bezig, boer.  De rapen zijn al bijna gaar!

BOER:                      Wàtte?...Rapen?...Wééral rapen?

BOERIN:                 Ja, boer!  Rapen!  Rapen met...

FRANS:(                  komt plots het podium opgelopen)  Sorry!  Ik stond per abuis aan d’n andere kant, en aangezien de  trekkoord van mijnen doek aan die kant hangt kon ik niet anders dan...

BOER:                      Jajaja, ’t is goed...(Frans af)...Eu...Souffleur, waar waren we?

SOUFFLEUR:          (Is gedeeltelijk zichtbaar)...Eu...Aan “rapen”!

BOER:                      Ah ja!  (schraapt de keel) Wàtte?...Rapen?...Wééral rapen?

BOERIN:                 Ja, boer!  Rapen!  Rapen met patatten!

BOER:                      Rapen met patatten!...Dat is toch geen eten voor n’een hard werkende mens?...Dat is voer voor de  beesten!

BOERIN:                 Ik weet ‘t, boer!...Ik weet ‘t...Maar er is niks anders...

BOER:                      Nondedju nondedju nondedju!  (het kruisbeeld valt van de muur)

BOERIN:                 (hangt het terug)  Vloeken helpt niet, boer.  Ge mishaagt er alleen maar ons Heer mee!

BOER:(                     zet zich aan tafel)  Ik ben dienen armoe kotsbeu!  Hoort ge dat, wijf?...Kotsbeu!...Altijd maar  wroeten en wroeten tot dat ’t bloed vanonder uw nagels uitkomt, en de rijken, die zitten heelder dagen op  hun volgevreten gat!  Daar moet verandering in komen!...(klopt op tafel)...Nondedju! (kruisbeeld valt van de muur)

BOERIN:                 (hangt het terug)  Daar valt niks aan te veranderen, boer!  Dat is gewoon ons lot!...Ons Heer heeft  dat zo gewild, en wij hebben ons daar naar te schikken!

BOER:                      Ons Heer, ons Heer!...Als diene kwibus van hierboven beweert dat al z’n schepselen gelijk zijn, dat ‘m  die rijke stinkerds dan ook is zeven dagen na malkander laat rapen vreten!...Nondedju!...(er gebeurt niets)… (roept iets harder)...Nondedju! (kruisbeeld valt van de muur)

BOERIN:                 (hangt het terug)...Onze Lieve Heer zijn wegen zijn ondoorgrondelijk, boer!...Ondoorgrondelijk en soms moeilijk bewandelbaar!

BOER:                      Awel, dan zou’m ze beter asfalteren!

TIST:                      (komt met veel lawaai binnen, snuit luidruchtig z’n neus en schopt z’n klompen uit)...Ik heb honger als  een paard!  Wat zeg ik?  Als twee paarden!

BOER:                      Paarden hebben geen honger!  Die krijgen haver genoeg te vreten!

TIST:                      Is’t eten gereed, moeder?

BOERIN:                 De rapen staan op, jongske!

TIST:                      Eik!  Zijn ’t nu weeral rapen?  Nondedju!  (kruisbeeld valt van de muur)

BOERIN:                 (hangt het terug)  God ziet ons!  Hier wordt niet gevloekt!

BOER:                      Da’s heel just!  Hier wordt nondedju niet gevloekt!  (kruisbeeld valt van de muur)...Hebt ge dat goed  verstaan, snotneus?

TIST:                      Ja...

BOER:                      Ja, wie?

TIST:                      Ja, vader!

BOER:                      Zo moet ik ’t horen!...Hoever staat ge met ’t werk?

TIST:                      Heel goed, vader!  Héél goed!  Ik heb deze voordenoen al meer dan achthonderd poreistokken geplant!

BOER:                      Da’s heel goed, mijne zoon!...En wat gaat ge deze achternoen doen?

TIST:                      Awel, ik peins, “voortplanten” é, vader!

BOER:                      (geeft hem een klap)  Vuilaard!

TIST:                      (jammert)  Jamaar, vader...

BOERIN:                 (geeft hem ook een klap)  Ge moest beschaamd zijn!  Met zo’n vieze, onchristelijke gedachten rondlopen!  En dat hier in huis, waar ons Heer alom vertegenwoordigd is!

TIST:                      Jamaar, moeder, ge verstaat me verkeerd...

BOER:                      (weer een klap)  We verstaan wij goed genoeg waar dat gij mee in uwe kop zit!  Er moet hier gewerkt worden!  Voortplanten, dat is iets voor later!

TIST:                      (zucht)  Ja, vader!

BOER:                      Die jonge gasten ven tegenwoordig!  Dat zit d’n helen dag maar met wijven in hunne kop!  Ge weet toch nog hoe dat dat afgelopen is met de zoon van boer Van Paemel?  Wilt ge misschien ook zo aan uw eind komen?

TIST:                      (zucht)  Nee, vader!

BOERIN:                 (kruisteken)  God hebbe dienen arme sukkelaar zijn ziel!

BOER:                      Ge zoudt veel beter een voorbeeld nemen aan uw zuster!

TIST:                      Aan ons Liza?  Maar allee nu, vader...

BOER:                      En spreekt mij niet tegen, snotneus!  Uw zuster die moet niet alle dagen van ’s morgens tot ’s avonds onkruid wieden op’t veld van boer Coene, gelijk als al d’andere jonge meiskes van’t dorp!  Neenee, mijn dochter die werkt op ’t kasteel bij meneer d’n baron!

BOERIN:                 Da’s just!  Die heeft een schoon en edel werk bij deftige mensen!  Die leert daar tenminste schoon manieren!

TIST:                      Jaja, maar ze verdient er gene cent!

BOER:                      Ze krijgt er kost en inwoon, én proper kleren!  En ze leert er ook hoe dat z’ op een deftige manier een huishouden moet doen!

TIST:                      Jaja, en hoe dat ze d’n dikken baron moet soigneren zeker?  Als ge verstaat wat dat ik bedoel!

BOER:                      (geeft hem een klap)  Schande!  Hoe kunt ge zoiets over uw bloedeigen zuster peinzen!  Ga naar ’t washuis, en ga uwe smoel wassen!

TIST:                      Maar allee nu, vader!  Heel ’t dorp weet toch dat ons Liza en d’n baron...

BOERIN:                 (geeft hem een klap)  Ga naar de kerk!  Ge gaat biechten!  Nu, onmiddellijk, hebt ge dat verstaan?  Stuk verderf?

TIST:                      Allee nu, moeder!  Ge kunt daar toch niet blijven neven zien dat ons Liza...

BOER:                      Buiten!

TIST:                      (zucht)  Ja, vader!  (staat op, gaat gelaten af)

BOERIN                  :(gaat zitten, verbergt snotterend haar gezicht in haar handen)

BOER:                      Alle kom nu, wijf...begin nu weer niet te bleiten!

BOERIN:                 Ach boer, wat moet er toch van dat manneke worden?

BOER:                      Hij is gewoon op ne moeilijke leeftijd é, wijf...Dat zal wel overwaaien!

BOERIN:                 Nee boor...Nee!...Ik kan die schande niet langer aan!...Daar heb ik mijn kinders niet voor op de  wereld gezet!...We  moeten er iets aan doen!...Wil ik is met meneer pastoor gaan klappen?

BOER:                      Niks van!  Laat d’n dienen daar buiten é, wijf!

BOERIN:I               k weet dat ge niet goed met pastoor Munte overeenkomt, boer.  Maar, ’t is tenslotte voor onzen Tist zijn heileziel!

SOUFFLEUR:           “zieleheil”, kieken!  Niet omgekeerd!

BOERIN:                 Ah ja!...’t Is tenslotte voor onzen Tist zijn zielenheil!

BOER:                      Dat stuk pastoor kan daar niks aan doen, wijf!...Weet ge wat?  We zullen er is mee naar diene charlatan in’t stad gaan!  ’t Schijnt dat die d’n duvel uit kan drijven!  Die heeft dat naar dat ze zeggen ook nog gedaan bij Gust van Sus van Trui!  Dat manneke had ook zo van die rare kuren, en nu schijnt dat d’n braafste jongen van ’t dorp te zijn!  Die gaat zelfs twee keren per dag naar de kerk!

BOERIN:                 Twee keren?...Ja, dan moet diene charlatan wel n’een hele straffe zijn!

SEPPE:                     (komt op en schopt z’n klompen uit)  Dag vader!  Dag moeder!...Awel, moeder, wat is ‘t?  Ge hebt precies zitten bleiten?...Wat scheelt er, vader?

BOER:                      Ach, Seppe, jongen!  Uw broer é...

SEPPE:                     Onzen Desiré?

BOER:                      Nee, stommerik!  Onzen Desiré niet!  Die zit ver weg in Amerika!...Onzen Tist!

SEPPE:                     Onzen Tist?  Wat heeft ‘m nu weeral uitgestoken?

BOER:                      Hij was weer kwaad bloed aan’t zetten tegen uw moeder!

SEPPE:                     Serieus?  Waarover?

BOER:                      Over uw zuster!

SEPPE:                     Over ons Julia?

BOER:                      Nee, stommerik!  Niet over ons Julia!  Die zit toch ook in Amerika?...Over ons Liza!

SEPPE:                     Allee allee allee nu!  Hoe kunt ge nu iets kwaads vertellen over ons Liza?  Die loopt d’n helen dag met ne plumeau rond en met een proper wit kappeke op hare kop!  Dat is toch het deftigste meiske van ’t dorp?

BOERIN:                 Natuurlijk datte, jongske!  Maar uw broer die peinst daar anders over!

SEPPE:                     Ach, moederke toch!  Wat dat onze witte van ons Liza zegt, dat moet ge toch in uwe kop niet steken?

BOERIN:                 En toch doe ik dat, jongske!...Toch doe ik dat!...Ik zou tenandere graag hebben dat ge onzen Tist geen “witte” noemt!  Ge weet dat ik dat niet graag hoor!  De Lewie van boer Claes, die noemen ze ook altijd “witte”, en ge weet hoe dat z’n moeder daar van af ziet, ’t arm schaap!

SEPPE:                     Awel, ik zal ’t niet meer doen, moeder!  Ik beloof ‘t! (spuwt door z’n vingers, recht op de tafel)

BOERIN:                 Da ’s heel goed, jongske!

BOER:                      ...Seppe?

SEPPE:                     Ja vader?

BOER:                      Gij zoudt voor ons iets moeten doen!

SEPPE:                     Natuurlijk, vader!  Zeg ’t maar!

BOER:                      Zoudt gij ne keer willen met onzen Tist naar diene charlatan in ’t stad willen gaan?  Ge weet dat ik dat zelf niet gaarne doe omdat ik daar mijne weg niet vind tussen al dat gewoel!  Ge zijt daar veel beter thuis!

SEPPE:                     Natuurlijk dat ik dat wil doen vader!  Gére zelfs!

BOERIN:                 Gij zijt tenminste ne zoon uit de duzend!  Groot, en sterk, en knap..En één van de weinige uit ’t dorp die kan lezen en schrijven!

BOER:                      Ja, da ’s waar!  Wij zijn héél fier op u, mijne zoon!

SEPPE:                     Merci vader!  Merci!...(hand om de schouder van boerin)  Weet ge wat dat ik dezen avond zal doen, moeder?  Ik zal nog een beetje voorlezen uit diene schonen boek van Cyriel Buysse!

BOERIN:                 Oh ja, daar zoudt ge mij een groot plezier mee doen!  En ons vader ook!  Is ’t niet, boer?

BOER:                      ...Ja!...Jajaja!...Da’s een heel goed gedacht!  Ik hoor dat ook geire, die spannende verhalen van diene  Cyriel Buysse!

SEPPE:                     In’t stad verkopen ze nu ook ne nieuwen boek van ne zekere Felix Timmermans.  “Waar de ster bleef stille staan”!  ’t Schijnt dat dat ook schoon moet zijn!  Ik zal de zondag is een beetje gaan bijverdienen op’t veld van boer Coene, en met die centen zal ik dienen boek gaan kopen!  Speciaal voor u é, moeder!  En ook voor ons vader!

BOERIN:                 Gij  zijt een goed jongske, gij!  We mogen onze Heer dankbaar zijn van zo ne zoon te mogen hebben!

SEPPE:                     Merci, moeder!  Merci!...(snuift)...Zeg, wat riekt er hier zo?...

BOER:                      (snuift ook)...Ja begot!  Ik riek da ook!

BOERIN:                 (snuift ook)...Oh nee!  Mijn rapen!  Mijn rapen!  Nondedju!  (kruisbeeld valt van de muur, boerin spurtaf)

 

 

 

 

 

 

 

Een creatie van Toneelkring Lippelo in 2001

Verdere opvoeringen:
2006
* Landelijke gilde, Sint-Katelijne-Waver

Personages

KAMIEL EN ANDREKE: de mannen van den decor
FRANS: toneelmeester
CYRIEL: technicus
BOER: nors manneke
BOERIN: godvruchtig, braaf mens
TIST: de zoon met streken
SEPPE: goedhartige zoon
LIZA: ongewenst zwangere dochter
BARON: hautain grootgrondbezitter
BARONES: chichi madam
PALLIETER: broekschijter
SOUFFLEUR   
RAAR FIGUURKE