Het verdorven testament

1994

Bezetting: 3 à 6 dames – 4 à 7 heren plus figuranten

 

De evolutie in een notendop. Soms geschift, soms bizar. Adam en Eva in verschillende dimensies. Zusterliefde en broedermoord, alles vervat in deze laatste wilsbeschiking.

 

“Mijn allereerste kindeke. Mijn eerste pennevrucht. Zachtjes koesteren, aub…”

Personages

ADAM

EVA

GOD / DEURWAARDER

KAIN

ABEL

CONNIE

SARAH

ENGEL

DUIVEL

SLANG

FIGURANTEN: pastoor, 4 lijkdragers, misdienaar, 2 verhuizers, dame in badpak

Tafereel 1

Als het doek opengaat, is het decor volledig duister.  Langzaam worden de duivel en de engel verlicht.  Bij het starten van de muziek (the sting) begint de duivel wild te dansen terwijl de engel dom en onwennig toekijkt.  Nu en dan port de duivel de engel aan om mee te doen, die dat ook steeds aarzelend een paar ogenblikken probeert, maar het even vlug opgeeft...Als de muziek stopt, groet de duivel uitbundig terwijl de engel nog steeds met dwaze, domme blik iedere beweging van de duivel onafgebroken volgt...Duivel en engel af, terwijl de duivel de engel ruw voor zich uitduwt...

Tafereel 2

God komt op via de achterkant van het platvorm...Hij kijkt stijf en waardig voor zich uit...Gedurende enkele ogenblikken is het stil...De muziek start (Let it be muz. Versie)

Verteller:               In den beginne was er niets...De aarde was leeg, onbevolkt, troosteloos...God dacht, als ik nu eens speelgoed maakte, speelgoed voor mezelf...Vermits hij niet verder kon kijken dan het licht van zijn aureool besloot hij zich bijkomende verlichting aan te schaffen!...Zo schiep hij de zon, de maan, de sterren, de halogeenlamp, de zoekspot, de aansteker en nog veel meer attributen die het duister uit zijn aanschijn verdreef, en God zag dat het goed was...Maar God, hoe almachtig Hij ook was, wou niet alleen spelen...Daar waar hij zich vertoonde zou leven zijn...Leven dat kon kruipen, lopen, springen, vliegen!...Alzo schiep hij de dieren, elk naar hun vorm, hun soort, hun naam en hun kleur...Hij noemde ze ezel, stinkdier, makaak, brulaap, kanariepiet...en God zag dat het goed was!...Maar Gods creaties moesten zich voeden en laven, alzo schiep God de planten, de bomen, de zeeën, rivieren, sloten en oceanen....Tal van hen stonken wel wat, maar God zag dat het goed was...God, de almachtige schepper, kreeg er maar niet genoeg van, hij wou méér, en alzo zijn wil geschiedde... (God komt langzaam en zeer waardig via het laddertje van het platvorm en blijft staan midden op het podium...)  Nu zou God een wezen scheppen dat kon denken, kon praten, rechtop kon lopen...een wezen eigen aan zijn evenbeeld!...Hij nam honderdvijtig gram modder, één ons klei en een handvol dierlijk uitwerpselen en roerde ze langzaam met zijn vinger door elkaar...Toen hij rook dat het klaar was keerde Hij tevreden weder...(Langzaam schrijdt God terug via het laddertje naar het platvorm...)

Terwijl God vanuit  de hoogt op de substantie neerkijkt start de muziek...(billitis)...Tergend langzaam rijst Adam van de grond...Hij kijkt verbaasd en met open mond om zich heen... Stilaan gaat de verwondering over in bewustwording van zijn bestaan...Hij ontdekt zichzelf door zijn lichaamsdelen te bekijken, te betasten, te bewonderen...de hele handeling neemt de totale duur van het muziekstuk in beslag....

Adam:                     (kijkt naar God, steekt aarzelend zijn hand op)...Dag! (God reageert niet)...Bent u...eu ...diegene die mij...enfin...gemaakt heeft?

God:                         Ik ben uw schepper!

Adam:                       (lacht, bekijkt zichzelf opnieuw)...Wel...eu...knap werk...gaaf!

God:                         Ik ben u zeer erkentelijk...schepsel!

Adam:                       Tja...en...wat is de bedoeling van mijn...eu....zijn?

God:                          Ik schiep u naar mijn evenbeeld, gij zijt mijn vlees geworden duplicaat...Mens zijt gij, en Adam zult gij heten!...

                                 Hier in deze tuin van Eden, mijn paradijs, zult gij voor eeuwig vertoeven!  Verheven zult gij zijn boven alle schepselen der aarde en in vrede zult gij met hen leven tot in de eeuwigheid...

Adam:                     Maar...Waarom zijn al die schepselen die mij onderdanig zijn met twee?...Ik kan toch moeilijk voor eeuwig neerkijken op een voortdurend groeiende dierlijke populatie?...Ik zou...wegkwijnen in mijn lusteloos bestaan!...

God:                          Gij breekt mijn hart, o mens!....Maar wees gerust, smart zal niet over u komen!...Een vrouw zal ik voor u maken, een metgezel die voor eeuwig met u de volmaaktheid van dit paradijs zal delen!

Adam:                     Oh, dat is tof, héél tof,...maar het moet wel een knappe zijn!...Met lange benen, smal in de taille, en met van die hele grote...

God:                          Vertrouw op mij, o mens, ik heb verstand van vrouwen!...Leg u thans neder met uw aanschijns naar de aarde toe, ik kom naar beneden!

(langzaam komt God via het laddertje naar beneden, tot pal voor Adam...)

verteller:                En toen nam God een zaag en zaagde een stuk uit de rib van de mens!...Hij zegende het gebeente, blies zijn levensadem in ’s mens onderdeel en maakte de grootste vergissing aller tijden,...hij maakte een vrouw...Geweeklaag klonk tussen de uitspanselen van hemel en aarde...Perestrojka, in nominis miseran ést...

(Terwijl God wederom langzaam en waardig via het laddertje zijn platvorm bestijgt start de muziek (billitis) en net zoals Adam maakt Eva aarzelend de bewustwording van haar bestaan mee...Adam kijkt glunderend toe...)

Adam:                       Dag!...Ik ben Adam...mens!...Mannelijk! (steekt zijn hand uit)

Eva:                          (bekijkt de hand wantrouwig) Ik...ben...eu...(beiden kijken vragend naar God)

God:                          Tot vrouw heb ik u geschapen...Onderworpen zult gij zijn aan man en Eva zal uw naam zijn!...

Eva:                          Eva?...Vrouw?...

Adam:                       Ja!...Vrouw!...Zie je dan geen verschil?...

Eva:                          Ver...verschil?...(hem bekijkend van boven naar onder)...Nee...(ter hoogt komend van zijn piemel)...ach ja!...(verrukt tast ze naar zijn geslacht)

God:                          HALT!...Gij zult die speen niet achteloos beroeren!...Hiermede zult gij uw water laten geworden en...uw voortplanting laten geschieden!...

Adam:                       Maar enfin nu, ze mag toch wel is een keer...

God:                         NEEN!...Gij zult beiden de functie dezer materie niet ontkrachten!

Adam:                     Maar enfin nu zeg,...ze mag toch wel is kennis maken met de totaliteit van mijn fysieke structuur, zeker?

God:                          Ik eis dat gij de zwakheid van uw vleselijke lusten zult onderdrukken, mens!

Adam:                       Mag ik zo vrij zijn dit een vorm van lichtelijk machtsmisbruik te noemen, ja?

God:                         Uw denken is onbelangrijk, mens!

Adam:                       Awel ja, onbelangrijk, inderdaad, dank u wel!

God:                          Indien gij u nederig schikt in uw lot zult gij mens, voor eeuwig met vrouw deze tuin van Eden in pacht hebben....Eten zult gij van de vruchten mijner boomgaard en de bloemen mijnes velds.  Drinken zult gij van de bronnen die opborrelen vanuit het niets.  Alles zal het uwe zijn wat het mijne is...Behalve van de verboden boom met jonagolden zult gij nimmer eten, zowel zal ik u en vrouw voor eeuwig verdoemen!...Is dit duidelijk mens?

Adam:                       (zucht)...Jaja, compris,...Chef!

Eva:                          We...we zullen er afblijven...Erewoord!

God:                          Laat mij dan in uw zijn nooit teleurgesteld worden, en leef in vrede! (God verdwijnt langzaam, statig)

Adam:                       (kijkt glunderend naar Eva)...Poezeke!

Eva:                          (giechelend verlegen)...Bolleke!

(Zij huppelt weg, hij loopt haar achterna, af en toe speels knijpend in haar achterwerk, samen af!)